C. Rochussen / C.L. van Kesteren, 1629
Bij de capitulatie van 's-Hertogenbosch op 14 september 1629 werd in artikel II van de caputulatie voorwaarden bepaald, dat alle "geestelijcke ende religieuse manspersonen" de stad binnen twee maanden verlaten moesten hebben. In artikel IV wordt verklaard, dat "alle nonnen en geestelijcke vrouwspersonen" binnen de stad zullen mogen blijven en hun leven lang alimentatie zullen genieten uit het inkomen van haar conventsgoederen. Of ze in hun convent of in andere woningen zouden worden ondergebracht, stond ter beschikking van de Staten Generaal. De kerkelijke en de pastorie goederen vielen toe aan de Staten Generaal en werden beheerd door de rentmeester van de geestelijke goederen. Het was de bedoeling van de Staten Generaal om de kloosters te laten uitsterven, zoals blijkt uit het verbod in maart 16311 tot het aannemen van nieuwe zusters. Hier tegenover stond het verzet van de "geestelijke vrouwspersonen". Twee leden van het convent van de Zusters van Orthen passeren in 1636 de volgende beschikkingen2: Jenneke dochter van Daniel Anchems, wonende te 's-Hertogenbosch in het convent van de zusters van Orthen, verklaart dat Arien, zoon van Gielis Ariaens, aan haar vergeldende is een jaarlijkse en erffelijke rente van 6 caroli guldens uit onderpanden te Son. Voorts een jaarlijkse en erffelijke rente van 3 gulden, die Jan Huijberts aan haar geldende is uit onderpanden te Oirschot. Zij bepaalt op 6 augustus 1636, dat deze renten de zusters zullen toevallen, indien het convent nog tien zusters sterk zal zijn. De zusters mogen vrijelijk over het kapitaal beschikken. Is het aantal zusters beneden de tien gedaald, dan valt het vrijkomende kapitaal toe aan de erfgenamen van Jennende.3 Op 25 augustus 1636 bepaalt een andere inwoonster van het convent van de Zusters van Orthen, Lijsebeth, dochter van Andries Booms, van Vessem, dat al haar goederen het convent zullen toevallen wanneer daar nog tien zusters wonen. Is het aantal zusters beneden dit getal gedaald, dan vallen deze goederen toe aan haar erfgenamen.4 | 129 |
Noten | |
1. | Mr. J.A.M. Hoekx, Het capitulatie verdrag en de gevolgen daarvan in politiek en godsdienstig opzicht, in: Bossche Bouwstenen II (1979), pag. 68. |
2. | G.T.O.B. 3 (1988), pag. 133. |
3. | Oud-notarieel archief, inv. nr. 2689, folio 209v, Stadsarchief 's-Hertogenbosch. |
4. | Oud-notarieel archief inv. nr. 2689, folio 222v. |
Eind augustus / begin september 1629 vielen de meeste bommen en kogels op de door Frederik Hendrik belegerde stad Den Bosch. In april, bij het begin van de militaire activiteiten, waanden de Bosschenaren zich nog veilig. Veilig voor het geschut, want de watermassa buiten de stadsmuren zou de vijand wel op afstand houden. Maar naarmate Frederik Hendrik er met zijn medewerkers, waaronder de bekende Leeghwater, in slaagde het water weg te krijgen, konden er ook loopgraven in de richting van de stad worden aangelegd. Met het dichterbij komen van deze loopgraven, naderden ook de vijandelijke kanonnen de belegerde stad. In totaal werden er zo'n 28.000 kogels op Den Bosch afgeschoten. De kogels waren van steen of ijzer, de bommen van ijzer en hol. In de bommen zat kruit, dat door middel van een lont, dat in het vijandelijk kamp al aangestoken was, tot ontploffing zou worden gebracht. Vooral voor deze bommen waren de inwoners van Den Bosch destijds zeer bevreesd. Weliswaar kon de lont onderweg uitgaan, of kon de bom in de lucht ontploffen, maar kwam hij in de belegerde stad terecht dan was soms een explosie met zware schade het gevolg.
In de door Bosschenaren tijdens dit beleg bijgehouden dagboeken kunnen we veel lezen over deze beschietingen. Er is dan sprake van Bosschenaren die door het vijandelijk vuur dodelijk of zeer zwaar gewond zijn geraakt. Toch hadden niet alle in de stad terecht gekomen kogels en bommen een triest resultat. Want: „Geduurende het belegh sijn ook seer wondere saaken van het schieten van de canonnen geschiet, die men wel voor mirakelen behoorde te houden.”
Buiten de Vughterpoort stond een slodaat op wacht. Plotseling werd hij door een vijandelijke kanonskogel getroffen. Hij raakte echter niet gewond en de kogel bleef in zijn broekspijp hangen. Uit dankbaarheid offerde hij de kogel in de Sint Jan bij het Mariabeeld. De soldaat kreeg van de 'commissaris over de monsteringe' een nieuwe broek cadeau.
Dwars door de glas-in-lood-ramen van de Sint-Jan kwam een kogel. Hij raakte een pilaar, maar niet het vlak ernaast staande sacrementshuisje. Er was, behalve gebroken ruit, geen schade. Slechts een klein plekje op de pilaar gaf aan waar de kogel neerkwam.
In een huisje in de Bandse Poort, vlak bij de Weversplaats, kwam een kogel door een zijmuur het huis binnen. Hij kwam in een wieg terecht waarin een baby van zes maanden lag. De kanonskogel kwam vlak naast het hoofdje van de kleine neer. „Sonder het kind in het minste te quetsen oft te krenken.” Ook deze kanonskogel is in de Sint-Jan uit dankbaarheid geofferd.
Op 11 september 1629 hield het schiten op. Er was een bres in de stadsmuur geslagen en er kwam een wapenstilstand. Drie dagen later capituleerde Den Bosch.
|
Het was begin mei 1629. Het beleg rond 's-Hertogenbosch was begonnen: de Staatse troepen onder leiding van Frederik Hendrik hadden zich in een grote cirkel rond de belegerde stad gelegd. De legeraanvoerder had inmiddels een nieuw hoofdkwartier betrokken: het kasteel Maurick in Vught. De Bosschenaren waren zich nog niet van de ernst van de situatie bewust: de belegeraars zouden - gehinderd door het vele water van het geïnundeerde gebied rond de stad - zich spoedig terug moet trekken. Vandaar wellicht dat in het begin van de belegering het volgende voorval zich afspeelde.
Frederik Hendrik zat in het kasteel Maurick aan het ontbijt. Pannekoeken stonden er op het menu en de Staatse legeraanvoerder had zich er op verheugd. Echter, de ochtendrust werd plots verstoord door een kanonskogel, die door soldaten van de belegerde stad werd afgeschoten. Door toeval, of was het de precisie van de schutter geweest, schoot deze kogel dwars door het kasteel Maurick. Frederik Hendrik schrok hevig van de kogel die ervoor zorgde dat er stof en gruis op zijn kostelijke maaltijd terecht kwam. Persoonlijke ongelukken waren er niet, maar het eten was verpest.
Frederik Hendrik liet een boodschapper komen, die hij met een bericht naar de belegerde stad stuurde: of Van Grobbendonck er voortaan voor zou willen zorgen, dat er niet geschoten erd op ogenblikken dat de belegeraars wilden gaan eten. Nu waren zijn pannekoeken niet meer voor consumptie geschikt! Van Grobbendonck, de Bossche aanvoerder, reageerde direct op deze mededeling. Hij liet een aantal pannekoeken bakken die hij naar Maurick stuurde. Het was zijn bedoeling niet geweest de maaltijd te bederven; of Frederik Hendrik zijn geschenk - nieuwe pannekoeken - maar wilde aanvaarden. Dat gebeurde, en zo kon Frederik Hendrik zijn honger stillen.
Dezelfde legende wordt niet alleen over Frederik Hendrik verteld, maar ook over diens halfbroer Maurits. Maurits belegerde twee maal 's-Hertogenbosch tevergeefs, in 1601 en 1603. Frederik Hendrik slaagde er wel in: na een beleg van vier en een halve maand veroverde hij de stad. De verstandhouding tussen Frederik Hendrik en Van Grobbendonck was in die periode vanzelfsprekend veranderd. De Bosschenaren hadden immers niet op een nederlaag gerekend. Maar hoofs is Frederik Hendrik gebleven. Op 17 september 1629 trok het leger onder leiding van Van Grobbendonck weg, de stad uit, langs de tent waar de prins met enige hoge gasten was gezeten. Toen Van Grobbendonck, rijdend op een schimmel, Frederik Hendrik passeerden, salueerden beiden. Frederik Hendrik prees de Bossche aanvoerder om zijn gedrag tijdens het beleg en na enige complimenten over en weer scheidden zich hun wegen...
|
Daniël Heinsius schreef over het beleg van 's-Hertogenbosch. Op het titelblad van zijn uit 1631 daterende boek staat eveneens de Spaanse zilvervloot afgebeeld; een duidelijke verwijzing. In het midden van de zestiende eeuw ontstond een beweging in De Nederlanden die zich vrij wilde maken van de Spaanse koning, tevens Heer der Nederlanden. Deze strijd, die in de loop der jaren verschillende motieven kende, is bekend geworden als De Opstand, de Tachtigjarige Oorlog. Tijdens deze strijd heeft Maurits verschillende malen tevergeefs geprobeerd 's-Hertogenbosch te veroveren. In 1626 werd Piet Heyn als admiraal van een grote vloot naar de Caraïbische Zee gezonden. Hij moest er een Spaanse zilvervloot veroveren met behulp van de daar aanwezige Boudewijn Hendriksz. De naam 'zilvervloot' was de benaming voor de retourvloot, die vanuit Midden- en Zuid-Amerika edele metalen en andere kostbaarheden naar het moederland Spanje bracht. Het plan een van deze zilvertransporten te veroveren was van Heyn zelf afkomstig. Hij had het aan de West Indische Compagnie voorgelegd en dit plan vormde jarenlang de leidraad voor de activiteiten tegen de Spanjaarden in West Indië.
Piet Heyn kon - mede omdat Hendriksz. stierf - hieraan geen direct gevolg geven. Toch behaalde Heyn dat jaar in de Allerheiligenbaai een grote buit, waarvoor hij als dank een gouden penning ontving. Hij bleef zijn ideaal echter voor ogen houden.
Twee jaar later was Piet Heyn opnieuw in de Midden-Amerikaanse wateren. In de nacht van 8 op 9 september 1628 slaagde hij erin in de baai van Matanzas (bij de Noord-oost kust van Cuba) een grote Spaanse zilvervloot te veroveren. In triomf werden de schepen naar Amsterdam gebracht. De West Indische Compagnie kreeg de helft van de opbrengst. De rest stelde de republiek in staat de oorlog tegen Spanje hernieuwd aan te pakken. De totale opbrengst van de zilvervloot was vijftien miljoen gulden. Piet Heyn kreeg hiervoor persoonlijk f 7000, de matrozen ontvingen een extra gage van zeventien maanden. Zij vonden dat te weinig en dreigde de vloot te plunderen.
Piet Heyn zelf maakte promotie, hij werd benoemd tot luitenant-admiraal van Holland en tot opperbevelhebber van de gehele zeemacht van de Republiek. Lang heeft hij daar geen profijt van gehad, hij sneuvelde nog in hetzelfde jaar 1629 in de strijd tegen de kapers bij Dungeness.
Wat heeft dit alles nu met 's-Hertogenbosch te maken? In de winter van 1628-1629, toen Frederik Hendrik dus beschikte over een geweldig kapitaal, besloot hij dit geldbedrag te gebruiken om 's-Hertogenbosch te veroveren. Hij maakte plannen, huurde soldaten en boeren in en legde op 30 april een beleg rond de stad. Dit beleg eindigde met de capitulatie van de stad, vier-en-een-halve maand later.
Zonder de oorlogsbuit van de veroverde zilvervloot zou Frederik Hendrik de stad niet hebben kunnen veroveren. Op deze wijze betaalde Spanje zelf het beleg van 'haar' eigen stad 's-Hertogenbosch.
|
2003 |
Karel Scholten van AschatMet Vergetelheid Beloond : Een andere kijk op het beleg van 's-Hertogenbosch in 1629Adr. Heinen | 's-Hertogenbosch 2003 | ISBN 90-7070-668-7 |
|
2004 |
Peter-Jan van der HeijdenDagboek 1629 : Ooggetuigen van hét beleg van 's-HertogenboschAdr. Heinen - Stichting ABC | 's-Hertogenbosch 2004 | ISBN 90-7070-696-2 |
|
2015 |
Jo Bemelmans en Rob de VrindBeeldverhaal 'Landschap van de Verwijzing' : Zichtbaar en beleefbaar maken van de Linie van Frederik HendrikStichting De Groene Vesting | 's-Hertogenbosch 2015 |
|
2024 |
Jeff van SchijndelDe onafwendbare val van 's-Hertogenbosch
Leesterheide-Grafisch 2024
|
|
2024 |
Jacques BaartmansDe belegering van 's-Hertogenbosch in honderdvijftig en meer gedichten, 1629
Uitgeverij Kraaiveld 2024
|
Henk Henkes, Van den Raethuys tot Stadhuis (2016) 111
A. van Sasse van Ysselt, 'Het beleg van 's-Hertogenbosch in 1629, uit een krijgskundig oogpunt beschouwd' in: Taxandria (1907) 309-315